Job 40

Nederlandse verzen (39:34-39:38)

Job verootmoedigt zich

God heeft Job op de wonderen van Zijn schepping gewezen. Gebleken is dat alleen Hij alles in al hun diepte, in hun details en in hun samenhang kent, begrijpt en voortdurend verzorgt en onderhoudt. De mens heeft slechts zeer beperkt inzicht in het handelen van God en wordt dan klein. Het is gebleken dat Job geen enkele bijdrage heeft geleverd aan Gods handelen en dat ook nooit had kunnen doen en ook nooit zal kunnen doen. God is zo groot en hij is zo gering.

Voordat God in Jb 39:35 de conclusie in de vorm van een vraag aan Job voorhoudt, worden we er eerst aan herinnerd dat God bezig is Job te antwoorden (Jb 39:34; Jb 38:1). Het antwoord van God na Zijn toespraak bestaat uit een uitdaging aan Job. Job voert een rechtszaak met Hem, “de Almachtige” (Jb 39:35; Jb 13:3; 15). Hij heeft God immers van onrecht beschuldigd, omdat Hij hem laat lijden terwijl hij onschuldig is. Daarover wilde hij God ter verantwoording roepen.

‘Wel’, zegt God, ‘hier ben Ik. Bewijs eerst maar eens dat u in staat bent die rechtszaak te voeren door Mij onderwijs te geven en Mij te antwoorden op alle vragen die Ik u in de voorgaande hoofdstukken heb gesteld.’ God daagt Job uit Hem te onderwijzen of te corrigeren met betrekking tot Zijn bestuur van het universum. Daardoor zou hij bewijzen dat hij een gelijkwaardige partij voor God is en daardoor in staat om met God een rechtszaak te voeren. Wie kritiek heeft op God, alsof hij de dingen beter weet dan Hij, moet deze vragen van God kunnen beantwoorden, anders moet hij zijn mond houden.

Op deze vraag verwacht God wel een antwoord, Hij eist zelfs dat Job daarop antwoordt: “Laat hij … daarop antwoorden.” Omdat is gebleken dat Job volledig onkundig is over de gang van zaken in de schepping, moet hij nu kiezen. De keuzes zijn: God vertrouwen in het besef dat Hij de wereld met wijsheid regeert, of volharden in zijn aanklacht tegen God waardoor hij zich boven God verheft. Wat zal Job doen: Hem vertrouwen of Hem blijven beschuldigen? Het woord is aan Job.

Dan antwoordt Job de HEERE (Jb 39:36). Hij ziet in dat hij te gering, te onbeduidend (vgl. Gn 32:10) is om iets tegen die grote, verheven God te zeggen en Hem te antwoorden (Jb 39:37). Nu hij God ziet in Zijn schepping en de zorg die Hij daaraan besteedt, legt hij zijn hand op zijn mond, wat aangeeft dat hij zichzelf het zwijgen oplegt. God heeft hem vernederd. Hij erkent dat het ongepast is tegen God het woord op te nemen. Dat heeft hij een en andermaal gedaan, maar hij zal het niet meer doen (Jb 39:38). Er komt geen verder verweer uit zijn mond. Hier lijkt het doel van God bereikt.

Toch zal God nog verder met hem spreken want Zijn doel is nog niet bereikt. Job houdt wel op met beschuldigen, maar dat is omdat hij inziet dat dit ongepast is tegenover Iemand Die oneindig veel groter en machtiger is dan hij. Hij heeft dat echter nog niet als zonde beleden. Jobs antwoord is God te mager. Job zou geen kwaad woord meer over Gods beleid zeggen, maar zou er altijd nog het zijne van kunnen denken. Daarom gaat God in genade door met Zijn werk aan Job, want Job moet nog tot berouw komen. Pas als dat is gebeurd, heeft God Zijn doel bereikt.

God heeft één keer tot Job gesproken, maar Hij vindt het nodig om nog een tweede keer tot hem te spreken. Dat horen we in de volgende hoofdstukken.

Inleiding

De HEERE spreekt in Zijn eerste toespraak tot Job over Zijn zorg voor Zijn schepping en Zijn schepselen (Job 38-39). In Zijn tweede toespraak, in Job 40-41, wijst Hij op de controle die Hij heeft over alle schepselen die de mens niet kan beheersen. Als extreem voorbeeld wijst Hij op twee dieren waar de mens volkomen machteloos en weerloos tegenover staat. Het zijn typen of voorbeelden van de onweerstaanbare kracht en trots die een mens van nature beheersen en waartegenover hij volkomen machteloos en weerloos is. De twee dieren die God aan Job voorstelt, wijzen boven zichzelf uit naar “geestelijke [machten] van de boosheid” (Ef 6:12), in het bijzonder naar de macht van de satan. Ook deze “overheden” en “machten” zijn aan de autoriteit van de Schepper onderworpen (Ko 1:16).

De bedoeling hier gaat ver uit boven het aan Job laten zien dat God de Schepper en Onderhouder van de wereld van de natuur is. Dat doet Hij in Zijn eerste toespraak. In Zijn tweede toespraak gaat het erom Job ervan te overtuigen dat God ook Heer is van de kwade geestelijke machten die Zijn goede orde ondersteboven keren en omverwerpen. Job is in zekere zin hun spreekbuis geweest door tegen Gods regering bezwaar in te dienen, want hij vond dat God niet de juiste houding tegenover het kwaad aannam (vgl. Mt 16:22-23).

In de inleiding op de tweede toespraak (Jb 40:1-9) vertelt God over Zijn macht en Zijn bekwaamheid om het kwade te verbrijzelen. Hij ziet neer op elke trotse macht om die te vernederen en te onderwerpen. In de beide dieren, die het kwaad symboliseren, zien we dat God Heer en Meester van het kwaad is, en daarmee omgaat zoals Hij wil en niet zoals Job dat voor juist houdt. Als Job van het verkeerde van zijn kritiek op Gods regering overtuigd is, is zijn antwoord dit keer een antwoord van diepgaand berouw daarover (Jb 42:1-6).

Nederlandse verzen (1-9)

God gaat verder met Job

Na het antwoord van Job op de eerste rede begint de HEERE aan Zijn tweede rede. Zoals gezegd, is dat nodig omdat Job nog niet de plaats tegenover de HEERE heeft ingenomen die hem past. Er moet nog een dieper werk in hem gebeuren. Het is een bewijs van Gods genade dat Hij Zijn geduld met Job niet verliest, maar doorgaat met hem te antwoorden (Jb 40:1; Jb 38:1; Jb 39:34). God is er niet op uit om Job te verbrijzelen en te verdelgen, maar hem te onderwijzen en te overtuigen, waarvoor Hij Zich liefdevol tot hem neerbuigt.

Evenals Zijn eerste rede antwoordt de HEERE Job “uit een storm” (vgl. Jb 38:1). Ook de uitdaging waarmee God Zich in Jb 40:2 tot Job richt, is gelijk aan Zijn uitdaging waarmee Hij Zijn eerste rede begon (Jb 38:3). Hij raadt Job opnieuw aan als een man zijn heupen te omgorden. Job moet nieuwe krachten verzamelen en zich in zijn mannelijke kracht opstellen, want God zal Hem verder “ondervragen”. Job zelf heeft God daartoe immers uitgedaagd met de woorden “roep dan, en ík zal antwoorden” (Jb 13:22). Er komen nieuwe onderwerpen die al zijn aandacht zullen vragen. Hij zal goed moeten luisteren en dan antwoord moeten geven.

God heeft hem ook in de vorige hoofdstukken vragen gesteld, maar de toon waarop Hij nu tot Job spreekt, is strenger. Dat is nodig om de diepten van Jobs hart te bereiken. Dat zien we al in de eerste vraag die God stelt (Jb 40:3). In het vorige hoofdstuk heeft God gezegd dat Job Zijn raad duister maakte met woorden zonder kennis (Jb 38:2). Nu wijst God Job erop dat het nog erger met hem gesteld is, want hij wil Zijn recht vernietigen, dat wil zeggen ongeldig verklaren. Job heeft gezegd dat God de zaken omdraait door de goddelozen die straf verdienen niet te straffen en hem die geen straf verdient te straffen.

Job heeft God schuldig verklaard aan het begaan van onrecht, het buigen van het recht (Jb 27:2). God heeft immers hem, een onschuldige, gestraft. Job heeft deze beschuldiging gedaan omdat hij zichzelf als een rechtvaardige ziet. Naar zijn overtuiging is er niets mis met hem en ondanks dat straft God hem toch. Dan is er iets mis met God. Hij stelt God in staat van beschuldiging om zelf gelijk te krijgen. God gaat Job duidelijk maken dat hij zichzelf voor rechtvaardig houdt, wat hem niet toekomt en ook niet waar is. Iemand die rechtvaardig is, geeft ieder wat hem toekomt en bovenal God. Daar is het bij Job misgegaan. Alleen moet hij dat zelf nog gaan inzien en daar is God mee bezig.

Aan deze zware beschuldiging kan God niet zomaar voorbijgaan. Hij confronteert Job echter niet met zijn verkeerde uitspraken, maar met Zichzelf, met Zijn kracht en almacht (Jb 40:4). Als Job meent tegen Hem het woord te moeten opnemen, dan moet hij eerst maar eens aantonen dat hij Zijn gelijke is, dat hij partij voor Hem is. Laat hij zijn arm maar eens tonen. De arm van God symboliseert Zijn kracht in verlossing en in oordeel (Ps 44:4; Ps 89:14; Js 59:16; Ez 20:33-34). Wat betekent daartegenover de “vleselijke arm” (2Kr 32:8) van Job? Is hij net zo sterk als God? Als dat zo is, dan kan Job wel rechter zijn, want er is macht nodig om recht te doen.

En hoe is het met de stem van Job? Kan hij met zijn stem net zo donderen als God (Jb 37:4-5)? Als God spreekt, trilt de schepping. In Zijn stem klinkt “de donder van Zijn kracht” (Jb 26:14). En wat gebeurt er als Job spreekt? Helemaal niets. Zowel zijn lichamelijke kracht als de kracht van zijn woorden verdwijnt in het niet in vergelijking met de kracht van de daden en woorden van God.

Laat Job zich maar eens als rechter opmaken en zich tooien “met trots en hoogheid”, zodat iedereen kan zien dat hij boven de zaak staat waarmee hij zich moet bezighouden (Jb 40:5). Hij moet maar als God optreden en zich net als God “met majesteit en glorie” bekleden (Ps 104:1). Dan kan hij op de troon plaatsnemen en laten zien dat hij de wereld beter kan besturen dan God.

Als hij is getooid en bekleed met die voortreffelijkheden, kan hij tegen het kwaad gaan optreden en ‘de verbolgenheden van zijn toorn’ verspreiden (Jb 40:6). Dan kan hij doen waarin God in gebreke blijft. God maakt er immers niks van. Zijn regering deugt niet. Dat blijkt wel uit de manier waarop Hij Job behandelt. Wel, Job moet maar laten zien dat hij alle onrecht in de wereld kan uitdelgen. Als hij dan zo goed weet wat er met de hoogmoedigen moet gebeuren, laat hij dan “elke hoogmoedige” zien en door zijn blik vernederen, zonder er één over het hoofd te zien.

Het woord “zie” betekent streng en dreigend aankijken, waardoor degene die wordt aangekeken, beseft dat de rechter hem door en door kent en dat hij niets voor hem kan verbergen. Dat kan God. Daardoor wordt de hoogmoedige vernederd. Hij heeft niets meer op te houden, niets meer waarop hij zich kan beroemen of waarachter hij zich kan verschuilen, want de Rechter doorziet hem. God wijst hiermee op een van de vele voorbeelden van Zijn macht en vraagt Job Hem hierin na te doen.

Job moet de hoogmoedige niet alleen zien en vernederen, hij moet de hoogmoedige ook zien en onderwerpen (Jb 40:7; vgl. Js 2:11-12). Vernederen houdt in zijn hoogmoed van hem wegnemen. Onderwerpen houdt in hem ertoe verplichten zijn wil te doen. Job moet ook met de goddelozen afrekenen. Hij moet hen “op hun plaats” verpletteren. Dat betekent een oordeel zonder uitstel. Waar ze zich ook maar bevinden, daar moet het gebeuren, zodat ze geen enkele goddeloosheid meer kunnen begaan. Dat verwacht Job toch dat God doet, maar wat Hij niet doet? Dan moet hij dat zelf maar eens laten zien.

Na het voltrekken van het vonnis moet Job ervoor zorgen dat de hoogmoedigen en goddelozen “tezamen in het stof” van de aarde verborgen worden (Jb 40:8). Ze moeten helemaal uit het zicht verdwijnen. Om het definitieve van hun oordeel te onderstrepen moet Job hun gezichten in het verborgene omwikkelen. Zo legt hij een dubbele duisternis op deze misdadigers. Ze worden al verborgen in het stof en nu komt daar nog eens een blinddoek bij. Zo worden zij door niemand meer gezien en zij kunnen niemand meer zien. Iemand van wie het gezicht omwikkeld wordt, ziet niets meer. Het gebeurt bij ter dood veroordeelden (Es 7:8).

‘Kijk Job’, zegt God als het ware, ‘als u dat met de goddelozen kunt doen, zal Ik u prijzen (Jb 40:9). Dan bent u de krachtige man die zijn woorden in daden kan omzetten. Uw rechterhand heeft zoveel kracht, dat u uzelf hebt verlost van de kwaaddoeners en uit allerlei moeilijke situaties. U hebt van niemand hulp nodig. Dan is bewezen dat u partij voor Mij bent en dat u Mij kunt dagvaarden voor een rechtszaak.’

De boodschap van deze inleiding kunnen we zo samenvatten, dat Job niet door zijn eigen rechterhand verlost kan worden, maar uitsluitend door de rechterhand van God, en dat hij absoluut geen partij voor God is, want hij is niet gelijk aan God. Job moet God niet alleen als Schepper erkennen, maar ook als Verlosser. God is de Enige Die alle lofprijzing waard is, niet Job.

Nederlandse verzen (10-19)

De Behemoth

Er komt, uiteraard, geen reactie van Job op wat God in de vorige verzen tegen hem heeft gezegd. Hij kan niets, maar dan ook helemaal niets in praktijk brengen van wat God hem heeft voorgehouden. God is de Enige Die alles kan doen waartoe hij Job heeft opgeroepen. Job is niet God. Hij is slechts een schepsel, terwijl God soeverein en almachtig is.

Die soevereiniteit en almacht gaat God nog nader aantonen door twee van Zijn grootste scheppingswerken aan Job te presenteren:

1. de Behemoth, een dier dat hoofdzakelijk op het land leeft, en

2. de Leviathan, een dier dat meer in de zee leeft.

Zij laten als geen ander van Zijn scheppingswerken Zijn macht en majesteit zien.

God wijst Job op het eerste dier: “Zie toch, de Behemoth”, dat machtige dier (Jb 40:10). Wat voor soort dier het geweest is, is niet duidelijk. Het is niet te vergelijken met enig dier dat wij kennen. Er is wel verondersteld dat het om een olifant of een nijlpaard zou gaan. Als we de beschrijving lezen, is dat moeilijk aan te nemen. Er moet toch wel wat fantasie aan te pas komen om een van beide dieren daarin te herkennen. De meest aannemelijke verklaring is dat het om een bepaald soort dinosaurus gaat, waarvan we weten dat dit enorme dieren waren. Wij kennen die dieren niet, maar Job blijkbaar wel, want God kan hem erop wijzen.

In elk geval heeft God dat dier gemaakt, dat in grootte en macht ver boven Job uitsteekt. Dat dier is een schepsel van Hem, evenals Job dat is: “Die Ik gemaakt heb, evenals u.” Dat enorme dier en Job zijn beide op dezelfde scheppingsdag, de zesde, uit Zijn hand voortgekomen en zijn voortdurend in Zijn hand. God is hun Heer, Hij staat boven hen.

Dan gaat God de kenmerken van dit dier beschrijven. Hij begint met het voedsel. De Behemoth is een planteneter, want “hij eet gras zoals een rund”. Ook de betekenis van zijn naam wijst daarop. Het Hebreeuwse woord behemoth is het meervoud van behema en betekent ‘vee’. De meervoudsvorm wordt hier gebruikt om de omvang en het belang te benadrukken. Dat geeft aan dat ‘vee’ moet worden opgevat als ‘reuzen vee’.

Dat zijn plantaardige voedsel als een speciaal kenmerk wordt genoemd, lijkt te betekenen dat dit van een zo reusachtig monster niet verwacht zou worden. Het betekent niet dat we een lief diertje voor ons hebben, maar dat we hierin de scheppingswijsheid van God zien. God heeft dit dier zo geschapen, dat het gras eet “zoals een rund” dat ook doet, evenals het vee, waarvan zijn naam is afgeleid.

Uit de verdere beschrijving kunnen we opmaken dat de kracht van dat dier die van de mens ver te boven gaat. Job moet maar eens kijken naar zijn lendenen (Jb 40:11). Wat een kracht stralen die uit. En dan de spieren van zijn buik, wat zit daar een sterkte in. Het dier is ook in staat zijn staart, die gewoonlijk over de grond zal slepen, als een ceder te maken, waardoor hij in een soort stormram verandert (Jb 40:12). Dit kenmerk maakt ook duidelijk dat het hier niet om een nijlpaard kan gaan, zoals sommige bijbelvertalingen suggereren door het woord ‘behemoth’ met ‘nijlpaard’ te vertalen. We kunnen toch moeilijk zeggen dat het korte, stompe staartje van een nijlpaard op een cederboom lijkt.

De pezen van zijn dijen lijken op samengevlochten kabels. De pezen verbinden de spieren aan de botten of beenderen. Zijn afzonderlijke beenderen lijken op staven brons en het geheel van zijn gebeente lijkt op een geraamte van ijzeren stangen (Jb 40:13). Het dier heeft een metalen gestel.

Wat God aan Job over dit dier vertelt, moet hem diep onder de indruk brengen van de Schepper ervan. God heeft dit dier deze ongeëvenaarde massiviteit, kracht en omvang gegeven. Welk mens kan zich met een dergelijk dier meten? Wie is in staat zo’n dier aan zich te onderwerpen? Het was al onmogelijk bij nagenoeg alle dieren die in de vorige hoofdstukken zijn genoemd, maar hier is het totaal uitgesloten. Alleen God heeft macht over dit dier.

Midden in de beschrijving van het dier klinkt het getuigenis: “Hij is de voornaamste van Gods werken” (Jb 40:14). Van alle dieren die God heeft gemaakt, is de Behemoth het grootste en meest indrukwekkende dier. Een vergelijking met twee opmerkelijke passages in de Bijbel kan helpen om de betekenis van “de voornaamste van Gods werken” te begrijpen. In Jesaja 14 wordt het oordeel aangekondigd over de koning van Babel en in Ezechiël 28 over de stad Tyrus (Js 14:1-11; Ez 28:1-10). In beide gevallen begint de boodschap van het oordeel met de verwijzing naar de echte plaatsen en mensen, net als veel andere oordeelsaankondigingen in de hoofdstukken ervoor en ook erna.

Dan gaat de beschrijving opeens ver boven de aardse betrekkingen uit (Js 14:12-15; Ez 28:11-19). Het is duidelijk dat God in beide gevallen verwijst naar de drijvende kracht die achter de zelfvoldane, trotse en goddeloze systemen staat en die gebruikt. Hij verwijst rechtstreeks naar de satan.

We kunnen, met de nodige voorzichtigheid, ervan uitgaan dat de satan het schepsel is dat met recht de titel “de voornaamste van Gods werken” draagt. De onoverwinnelijkheid van de Behemoth door de mens is dan ook een beeld van de veel sterkere tegenstander de satan, die voor zijn doel ook gebruik kan maken van dieren (vgl. Gn 3:1-5).

De dodelijke macht, het zwaard, heeft God Zelf aan het dier gegeven, terwijl Hij nog steeds de volledige controle erover heeft. De eerste twee hoofdstukken van Job laten duidelijk zien dat de satan geen stap verder kan gaan in zijn verwoestende handelingen dan God hem toestaat.

God heeft, toen Hij de Behemoth maakte, hem ook voorzien van “zijn zwaard”. Daarmee wordt een van de vingers van zijn poot bedoeld die er uitziet als een zwaard. Zijn voedsel vindt hij op de bergen, waar alle dieren van het veld spelen (Jb 40:15). Dat roept een liefelijk tafereel op. Van dit dier lijkt geen dreiging uit te gaan.

Het kolossale dier straalt integendeel rust uit. De kolos zoekt een plaats waar hij bescherming vindt tegen de brandende zon en gaat liggen slapen onder schaduwrijke bomen (Jb 40:16-17). Hij zoekt “een schuilplaats van riet en moeras”, dat is een gebied dat rijk aan water is. Als het weer omslaat en de rivier de Jordaan wordt wild, dan zie je niet dat hij beeft (Jb 40:18). Hij komt niet onder de indruk van opbruisend water, maar blijft kalm. De vermelding van de rivier de Jordaan is interessant, want het is een verdere aanwijzing dat het land Uz waar Job leefde (Jb 1:1), zich in het gebied van het latere Edom bevond.

Hoewel er van dit reusachtige dier geen directe dreiging uit lijkt te gaan, is er toch niemand die een poging zal wagen hem te vangen (Jb 40:19). “Bij zijn ogen vangen” wil zeggen hem vangen terwijl hij kijkt, dus niet slaapt. Niemand kan zijn neus doorboren om er een touw doorheen te doen en hem zo mee te nemen. Zijn kracht is zo groot, dat niemand erbij in de buurt durft te komen.

De totaalindruk van dit machtige wezen is dat het vol kracht en voor niemand bang is. Het grootste natuurgeweld doet hem niets. Tegelijk lijkt hij geen kwaad in de zin te hebben. Dat maakt hem tot een treffend beeld van de satan als “een engel van het licht” (2Ko 11:14). De satan is door God als voornaamste engel geschapen. Hij was een “toonbeeld van volkomenheid, vol wijsheid en volmaakt van schoonheid” (Ez 28:12b). Wat God hem heeft gegeven, heeft hij echter misbruikt voor zichzelf en is zo de satan geworden.

Achter het vriendelijke gezicht dat de satan kan laten zien, gaat een verwoestende en vernietigende kracht schuil. Hij is de ‘vriendelijke’ leugenaar, die erop uit is te moorden, want hij is ook de mensenmoordenaar vanaf het begin (Jh 8:44). Zijn vernietigende kracht wordt in het volgende dier, de Leviathan, voorgesteld. Niemand van de mensen doorgrondt de satan en niemand is in staat hem te temmen of te binden. Alleen God heeft volkomen gezag over de satan.

Ook de gelovigen die in gemeenschap met God leven en Zijn Woord als richtsnoer voor hun leven hebben, doorzien hem, want voor hen zijn de gedachten van de satan niet onbekend (2Ko 2:11). Maar ook zij zijn geen partij voor hem. De enige veilige plaats om voor de misleidingen van de satan bewaard te blijven is Christus. Christus heeft de satan, “de sterke”, gebonden in de woestijn (Mt 4:1-11; Mt 12:29) en overwonnen op het kruis (Hb 2:14-15).

Copyright information for DutKingComments